Zorgprofessionals mogen ook iets van hun organisatie verwachten
Wie goed voorbereid is op stressvolle omstandigheden, kan daar ook beter mee omgaan. De auteurs laten zien hoe veerkracht in elkaar steekt en benadrukken dat de ontwikkeling daarvan een gedeelde verantwoordelijkheid betreft van werknemer én werkgever.
Personeelstekorten, wachtlijsten, toenemende vergrijzing, stijgende zorgkosten: de gezondheidszorg staat onder flinke druk. Dit vormt een risico voor het werkplezier en het welbevinden en vraagt mentale veerkracht van zorgprofessionals, die worstelen met vragen als: Hoe houd ik een gezonde werk-privébalans? Waar stel ik grenzen? Hoe blijf ik mentaal en fysiek gezond?
Juist in deze tijd van een dreigend zorginfarct, is het essentieel om aandacht te hebben voor de mentale veerkracht van zorgprofessionals.
Omgeving
De verantwoordelijkheid voor die mentale veerkracht wordt vaak bij de individuele zorgprofessional gelegd, vanuit de onterechte vooronderstelling dat dit een eigenschap is die je eenvoudig kunt ontwikkelen. Maar het is een dynamisch proces van aanpassing aan stressvolle situaties, waarin niet alleen het individu, maar ook de omgeving een belangrijke rol speelt. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het opbouwen van veerkracht niet enkel bij de zorgprofessional ligt, maar ook bij het systeem waarin deze functioneert. Die gedeelde verantwoordelijkheid is goed te duiden aan de hand van het Psychologische Immuniteit en Psychologische Elasticiteit (PI-PE)-model (zie de figuur).
Zes routes
Het PI-PE-model illustreert hoe we ons al dan niet aanpassen aan stressvolle situaties (stressoren) en welke factoren daarop van invloed zijn. Dit model integreert twee visies op psychologische veerkracht met zes mogelijke routes na een stressor. De eerste visie, ‘psychologische immuniteit’, uit zich in route 1 en 2. Deze twee routes tonen personen die niet vatbaar zijn voor de stressor. Ze worden er niet door geraakt en gaan beter (1. bloei) of blijven hetzelfde functioneren (2. duurzaamheid). De tweede visie, ‘psychologische elasticiteit’, uit zich in route 3 en 4. Deze routes tonen personen die geraakt zijn door de gebeurtenis, maar ook in staat zijn om terug te veren (3. herstel), zo nodig door anders naar zichzelf of de wereld te kijken (4. transformatie). Tot slot tonen route 5 en 6 personen die psychologisch vatbaar zijn. Ze houden (onbewust) vast aan gedrag dat niet langer passend is (5. verharding) of passen zich niet aan (6. kwetsbaarheid). Bij een volgende confrontatie met een vergelijkbare stressor zullen ze waarschijnlijk weer geraakt worden.
U reageert waarschijnlijk anders op personeelstekort dan op een tuchtzaak
Vijf vragen
Vijf factoren bepalen op welke route iemand terechtkomt. We bespreken deze aan de hand van vijf vragen die u zichzelf kunt stellen om inzicht te krijgen in veerkracht als proces.
De eerste vraag is: welke specifieke stressor kruist mijn pad? De ene stressor is de andere niet; de aard, ernst en duur van de stressor bepalen mede op welke route u terechtkomt. U reageert waarschijnlijk anders op personeelstekort dan op een tuchtzaak. Het gaat hierbij om specifieke situaties (zie de tabel voor voorbeelden).
De volgende vraag is: welke voorgeschiedenis en ervaring heb ik met deze situatie? Neem bijvoorbeeld een klacht. Is er al eerder een klacht tegen u ingediend of heeft u dit van nabij meegemaakt bij een collega? Hoe is dit afgelopen? Uw voorgeschiedenis met klachten beïnvloedt uw huidige reactie. Als de afhandeling van een eerdere klacht moeizaam is verlopen, zal uw reactie nu anders zijn dan bij een eerder soepel verlopen klachtenprocedure.
De derde vraag luidt: welke betekenis geef ik aan de gebeurtenis? Anders gezegd: welk verhaal vertelt u zichzelf over de ingediende klacht? Is dat ‘Ik had geen fout mogen maken’, ‘Ik heb het verkeerd gedaan’, ‘Straks sta ik voor het tuchtcollege’? Of denkt u ‘Ik heb naar eer en geweten gehandeld’, ‘Het zal wel loslopen’ of ‘Ik kan hiervan leren’. U kunt zich voorstellen dat de gedachte ‘Straks sta ik voor het tuchtcollege’ tot een andere route leidt dan ‘Ik kan hiervan leren’.
De vierde en vijfde vraag zijn: welke persoonlijke en welke omgevingshulpbronnen gaan me helpen in het aanpassingsproces? Voorbeelden van persoonlijke hulpbronnen zijn optimisme, reflecterend vermogen, geloofsovertuiging of spiritualiteit, humor, flexibiliteit en zelfvertrouwen. Voorbeelden van omgevingshulpbronnen zijn mensen bij wie u uw verhaal kwijt kunt, een partner, vrienden, steun van directe collega’s, uw organisatie en/of breder professioneel netwerk. De beschikbaarheid van hulpbronnen kan bepalen op welke route u terechtkomt.
Niet volledig in de hand
U heeft niet volledig zelf in de hand op welke route u uitkomt. Dit komt ten eerste omdat u afhankelijk bent van omgevingsfactoren – zoals de aard, ernst en duur van de stressor en de hulp en ondersteuning die u krijgt uit uw omgeving (middelen, informatie, emotionele steun). Ten tweede heeft u de factoren waar u wél invloed op heeft niet een-twee-drie opgebouwd, te weten uw ervaring met vergelijkbare stressoren, de betekenis die u geeft aan de stressvolle gebeurtenis – wat deels door de omgeving wordt bepaald – en uw persoonlijke hulpbronnen, zoals zelfvertrouwen en optimisme. Tot slot kan de gelijktijdige aanwezigheid van één of meer belemmerende factoren de aanpassing aan een specifieke stressor in de weg staan (zie de figuur).
Zelf aan veerkracht werken
Een voorwaarde voor het opbouwen van mentale veerkracht is dat hier ruimte voor is of gecreëerd wordt. Deze ruimte ontbreekt in tijden van crisis en continue stress. Als die ruimte er wel is, zijn er verschillende manieren waarop u zelf aan mentale veerkracht kunt werken:
Reduceer onnodige werkstressoren, zoals administratielasten
Zorgorganisaties medeverantwoordelijk
Zorgorganisaties hebben er belang bij dat het goed gesteld is met de mentale veerkracht van hun personeel. Ze zijn daarvoor medeverantwoordelijk. Eén ding moeten ze wel begrijpen: veerkracht is nodig in tijden van crisis en chronische stress, maar kan dan juist niet opgebouwd worden. Onder voorwaarde dat dus geen sprake is van een crisis, kunnen zorgorganisaties het opbouwen van mentale veerkracht op de volgende manieren actief ondersteunen:
Concluderend pleiten we ervoor om de ontwikkeling van mentale veerkracht breder te trekken dan het individu. Naast een eigen verantwoordelijkheid van zorgprofessionals is er uitdrukkelijk ook medeverantwoordelijkheid van zorgorganisaties om hiervoor de juiste condities te creëren en medewerkers te ondersteunen. Mentale veerkracht bouwen we echt samen.
Auteurs
Richta IJntema, PhD, universitair docent, afdeling Sociale, Gezondheids- en Organisatiepsychologie, Universiteit Utrecht
Myra van den Goor, MD, PhD, huisarts niet-praktiserend, algemeen directeur Q3 Performance, ’s-Hertogenbosch
Froukje Verdam, MD, PhD, kno-arts, BovenIJ ziekenhuis, Amsterdam, algemeen directeur Zorg voor de dokter